Skip to content

Brandtechniek

Kwaliteit door kennis

Onze diensten

Bij CAMIN bent u aan het juiste adres voor alles op het gebied van brandtechniek. Van het opstellen van een Programma van Eisen (PvE) tot aan het plaatsen van de juiste brandmeldinstallatie. Voor deze zaken kan u vrijblijvend contact opnemen met ons. Heeft u vragen over wat dit inhoudt? Lees het hieronder in onze Veelgestelde Vragen!

Veelgestelde Vragen

We horen u al denken: wat betekent een PvE? Geen zorgen, wij leggen het voor u uit! Bekijk hieronder de antwoorden op al uw vragen rondom uw brandmeldinstallatie.

Een brandmeldinstallatie, afgekort ook wel BMI genoemd, dient ervoor om zo snel mogelijk te melden dat, en waar er in een gebouw, brand is. Het bestaat uit een aantal onderdelen zoals: automatische melders, handbrandmelders en signaleringen zoals geluidgevers (slowwhoop) en eventueel flitslichten. De BMI stuurt een of meerdere brandbeveiligingsinstallaties aan, bijvoorbeeld: het ontruimingsalarmsysteem, deuren in brandscheidingen (eventueel op een kleefmagneet) en blusgasinstallaties. Hoe sneller een brand ontdekt is, hoe meer tijd er is om iedereen in veiligheid te brengen en brandschade te beperken.

Een brandmeldinstallatie dient vanuit het Bouwbesluit uitgevoerd te worden conform de NEN2535. Een ontruimingsalarminstallatie dient vanuit het Bouwbesluit uitgevoerd te worden conform de NEN2575.

Brandmeldinstallatie (NEN2535) Bouwbesluit Art. 6.20 lid 1:

Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien:

1. a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde;

2. b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlage aangegeven grenswaarde, of

3. c. deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld

Brandmeldinstallatie Art. 6.20 lid 5:

Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien:

1. a. de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is;

2. b. de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m² is, of

3. c. het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is.

Ontruimingsalarminstallatie Art. 6.23 lid 1:

Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575.

Het PvE is het basisdocument. Waar voorheen ook de brandweer met u meekeek naar dit document, is dit tegenwoordig volledig uw eigen verantwoordelijkheid geworden. Op basis van dit document wordt de brandmeldinstallatie gebouwd. U begrijpt dat dit document erg belangrijk is, want als hier verkeerde aannames in staan, kan het zijn dat bij de oplevering een incorrect werkende brandmeldinstallatie afgeleverd wordt. Om deze reden is het noodzakelijk dat dit document door een deskundige opgesteld wordt.

In het PvE wordt onder andere antwoord gegeven op de navolgende vragen:

  • De omvang van de installatie
  • De bewakingsvorm (* zie kopje ‘wat is een bewakingsvorm?’)
  • De stuurfuncties (* zie kopje ‘wat is een stuurfunctie?’)
  • Wel of geen doormelding
  • Locatie van de brandmeldcentrale en eventueel het brandmeldpaneel

Op basis van gebruiksfunctie, oppervlakte en hoogste gebruiksvloer wordt in bijlage 1 van het Bouwbesluit aangestuurd welke bewakingsvorm de brandmeldinstallatie moet hebben. We onderscheiden in bijlage 1 een aantal bewakingsvormen (omvang van de brandmeldinstallatie):

Geen bewaking

Dit betekent dat er vanuit het Bouwbesluit geen eis is tot het hebben van een brandmeldinstallatie.

Niet-automatische bewaking

Dit betekent dat er wettelijk gezien uitsluitend handbrandmelders geplaatst dienen te worden. Er is dus geen eis tot het hebben van automatische melders (b.v. rookmelders). De handbrandmelders dienen in principe geplaatst te worden in de directe omgeving (maximaal 1,5 meter van elkaar verwijderd) van de brandslanghaspels. Als er geen brandslanghaspels aanwezig zijn, dienen de handbrandmelders geplaatst te worden op bereikbare plaatsen in de verkeersroute, bij voorkeur bij (nood)uitgangen en/of draagbare blustoestellen, en wel zo dat deze vanaf iedere plaats in het gebouw binnen 30 meter bereikbaar zijn.

Gedeeltelijke bewaking

Dit betekent dat er naast de handbrandmelders ook op een aantal plaatsen automatische melders geplaatst moeten worden. Het betreft hier de verkeersroute en de in aanmerking komende ruimten met een verhoogd brandrisico voor het ontstaan van brand (door een verhoogde aanwezigheid van ontstekingsbronnen en/of brandbaar materiaal).

Volledige bewaking

Dit betekent dat er naast de handbrandmelders ook in alle ruimten automatische melders geplaatst dienen te worden. Een uitzondering wordt hierbij gemaakt voor ruimten waarin niet of nauwelijks brand kan ontstaan, zoals: kleine sanitairgroepen, sommige kasten en kleine kruipruimten.

Een stuurfunctie is een handeling welke automatisch plaatsvindt bij activering van de brandmeldinstallatie. Hierbij kunt u denken aan het loslaten van kleefmagneten en/of vrijloopdrangers, het naar de hoofdstopplaats sturen en blokkeren van de lift het uitschakelen van de luchtbehandeling, ed. In het Programma van Eisen wordt vooraf nagedacht over welke stuurfuncties er in de brandmeldinstallatie gewenst zijn. Deze stuurfuncties worden dan direct bij het plaatsen van de installatie meegenomen, zodat er achteraf geen aanvullende , en dus meestal ook duurdere, maatregelen genomen hoeven te worden.

U heeft een brandmeldinstallatie nodig wanneer dit vanuit het Bouwbesluit noodzakelijk is (bijlage 1 van het Bouwbesluit). Daarnaast kan het zijn dat u als gebruiker van het gebouw zelf de wens heeft om extra veiligheid in uw gebouw aan te brengen. Dan betreft het geen wettelijke verplichting, maar een eigen keuze.

De brandmeldinstallatie bestaat uit signaalgevers, handbrandmelders en automatische melders. In de markt zijn verschillende typen automatische melders beschikbaar. Op basis van de omstandigheden in de betreffende ruimte zal een keuze gemaakt worden welk type melder het meest geschikt is voor de betreffende ruimte. Bij automatische melders gaat het vaak om rookmelders, maar er zijn ook andere typen. Een voorbeeld van een ander type is de thermische melder. Dat is een automatische melder die op temperatuur reageert.  Geavanceerdere melders ‘besnuffelen’ de lucht in een ruimte om rookontwikkeling te detecteren. Voorbeeld: in de keuken is het in de meeste gevallen niet handig om een melder te plaatsen die uitsluitend detecteert op basis van rook. Dan zijn er verschillende andere typen beschikbaar, waardoor een ongewenste of onnodige activering van een automatische melder uit blijft.

Een verplicht onderdeel van de brandmeldinstallatie is de ontruimingsalarminstallatie (OAI). De OAI zorgt er door middel van de signaalgevers voor dat de ontruiming binnen het gebouw kenbaar gemaakt wordt. De OAI wordt dus door middel van een stuurfunctie vanuit de BMI geactiveerd.

Op basis van bijlage 1 van het Bouwbesluit volgt ook of u wel of geen doormelding in de installatie nodig heeft. In grote lijnen houden we aan dat alleen in gebouwen waar geslapen wordt, en in gebouwen waar zich niet zelfredzamen bevinden, van een doormelding voorzien moeten zijn. Meestal wordt de doormelding verzorgt naar een Particuliere Alarmcentrale (PAC). In gevallen waarbij de brandweer zelf het risico als groot inschat, is het nog toegestaan om een doormelding rechtstreeks naar de brandweer te hebben.

Vanuit de NEN2535 en de NEN2575 zijn een aantal momenten waarop onderhoud aan de BMI plaats dient te vinden. Deze momenten van onderhoud zijn onder te verdelen in maandelijks, kwartaal en jaarlijks onderhoud. Het jaarlijks onderhoud wordt over het algemeen bij een installateur ondergebracht, omdat dan de gehele installatie onder de loep wordt genomen. Bij het maandelijks en kwartaal onderhoud worden slechts de kritieke functies van de brandmeldinstallatie gecontroleerd. Dit maandelijks en kwartaal onderhoud mag onder bepaalde voorwaarden door de interne organisatie uitgevoerd worden. Voorwaarde hierbij is, dat een deskundige persoon deze werkzaamheden uitvoert, en er een juiste registratie van het onderhoud plaatsvindt. De deskundigheid van de interne medewerker dient aangetoond te worden door middel van een certificaat Beheerder BrandmeldInstallatie (BBMI).

De BBMI heeft een opleiding genoten en is deskundig in het maandelijks en kwartaal onderhoud van de brandmeldinstallatie. Al het door de BBMI uitgevoerde onderhoud moet in het logboek van de BMI geregistreerd worden, zodat aantoonbaar is dat alle vormen van onderhoud op het juiste moment plaats hebben gevonden. Dit alles met maar 1 doel: er zeker van zijn dat de BMI in geval van een brand op de juiste wijze functioneert.

Heeft u na bovenstaande informatie nog vragen, neem contact op via het contactformulier hieronder!